Het is winter. Joop heeft kans gezien een afspraak te maken met zijn kameraad uit Huissen. Volgens Joop heeft hij zelfs een zaailing van de Eldense Blauwe gekweekt… We komen terecht in het Huissense buitengebied. Hier staat langs een landweggetje een fraai huis. We gaan achterom en worden welkom geheten. Via wat vertrekjes komen we in de kleine keuken en van daaruit in de lekker verwarmde kamer. De heer Stienissen is al 90 maar heeft alles scherp op een rijtje. Hij is opvallend klein van stuk. Ook al is het warm, hij houdt zijn pet op. Nadat Joop en hij eerst uitgebreid de kwakkelende gezondheid van beiden besproken hebben, komen we eindelijk op het fruit. Of hij de Varkenspruim kent? De Brussels, corrigeert hij direct. Ja, die kent hij wel.
Hoe opmerkelijk! Zelfs Hendrik ten Elsen had het vermoeden geuit dat de Varkenspruim een wilde pruim was die mogelijk vaak in varkenshokken groeide. En ook fruitkwekers uit kwekersfamilies wisten tot nu toe niets anders te vertellen over de Varkenspruim dan dat hun vaders en opa’s hun Eldense Blauwe bomen op de Varkenspruim entten. Al deze deskundigen waren er van overtuigd dat de Varkenspruim niet meer te vinden was. Terwijl hij vroeger – een halve eeuw terug – toch nog op allerlei plekken stond. Zomaar, in het wild. Dat was het gangbare verhaal dat ik overal had gehoord. Maar nu zit ik ineens tegenover een man die mij corrigeert. En dit terwijl ik nog niemand de naam Brussels had horen uitspreken. Wie is deze man van 90?
Mijn eigen wijsheid komt uit vooroorlogse fruitboeken en – boekjes die ik in Wageningen koop. Het gaat in de moderne fruitboeken zelden of nooit over onderstammen. En als het er al over gaat, dan heel summier. In oudere fruitboeken is de aandacht voor onderstammen groter. De Varkenspruim wordt dan ook genoemd. En als je geluk hebt, lees je tussen haakjes: ‘Brussels’. Het toont voor mij aan dat heden ten dage het kennispeil niet meer is wat het ooit geweest is. De heer Stienissen gaat niet verder in op de Varkenspruim maar vertelt over een Eldense Blauwe boom die hij had, uit de jaren dertig. Het klinkt alsof de boom nog welig tiert. Maar dat is schijn. De boom is met een storm enkele jaren terug omgewaaid. De heer Stienissen heeft de boom in stukken gezaagd. “Er is niets meer van over,” zegt de hoogbejaarde man onbewogen. Wat een domper. Maar als hij hoort van onze ambitie om van oude bomen te enten, het liefst ook op Varkenspruimen, pocht hij: “Varkenspruimen? Ik heb er wel 100!”.
Wat blijkt: de wortels van de omgewaaide boom zitten nog in de grond en zijn massaal uitgelopen. Enkele weken later zijn Tonny en ik aan het spitten op de plek waar ooit de Eldense Blauwe stond. Nu staan er uitlopers. Het zijn er geen honderd maar tientallen staan er wel. De boomgaard van de heer Stienissen is voor ons een stukje paradijs. Hij leidt ons er rond. Voor zijn huis staan fraaie oude kassen, achter zijn huis staan tal van fruitbomen. Bij het huis kersen, verder naar achteren appels en peren. En, pruimen. Een prachtige, enorm grote appelboom van ongeveer 100 jaar steelt de show. Maar de grootste verrassing bestaat uit …… twee Eldense Blauwe bomen. Ze zijn een jaar of tien oud, destijds door zijn – ook vrijgezelle – en inmiddels overleden broer ge-ent op een Varkenspruim onderstam met enthout van de inmiddels omgewaaide en opgezaagde Eldense Blauweboom! Met trots in zijn stem vertelt de heer Stienissen over de reeën die in zijn boomgaard komen, om te knabbelen aan de fruitknoppen. Dat mag eigenlijk niet, maar ja. De heer Stienissen geniet van de reeën.
Als ik in het voorjaar weer het erf op rijd, ben ik niet de enige. In de woonkamer zijn meerdere mensen. Ze staan rondom de heer Gerrit Stienissen. Het is binnen loei-heet. De gashaard brandt op de hoogste stand. De heer Stienissen is ernstig ziek, en hij heeft het koud. Ik voeg weinig toe, en vertrek. Niet veel later overlijdt deze bijzondere man die zoveel wist van fruit.