ONDERSTAMMEN
Onderstammen zijn in de meeste gevallen nodig om te komen tot een vruchtbare boom met mooie vruchten. Een boom die op eigen wortel groeit, geeft ook vruchten. Maar vaak zijn deze van mindere kwaliteit en geringer in aantal. Ra ra hoe kan dit?
Onderstammen worden al duizenden jaren toegepast. Ver voordat men kon weten hoe het enten procesmatig werkte, wist men al enten tot een kunst te verheffen. In alle eenvoud is het gebruik van onderstammen als volgt uit te leggen. Het verhaal van de verdwaalde monnik.
De verdwaalde monnik
Stel je bent monnik en je woont met de mede monniken in een groot klooster met een grote kloostertuin. Uiteraard wil je gezond eten als monnik en daartoe leg je een mooie fruittuin aan. Tijdens een van de lange wandelingen om inspiratie uit de natuur op te doen, raak je de weg een beetje kwijt. Je moet een beetje zoeken naar de weg die terug naar het klooster voert. Plots zie je een grote perenboom staan. Die perenboom is daar toevallig gekomen nadat er een pitje in de grond terecht kwam en wortel schoot. En dat pitje is uitgegroeid tot een prachtige perenboom. Het toeval wil dat de peren net rijp zijn. Je hebt van al dat wandelen dorst gekregen en je denkt: 'Kom, ik ga eens een peertje eten.' Bij de eerste hap weet je niet wat je proeft. Wat een lekkere peer is dat! 'Die peer wil ik ook in mijn fruittuin hebben,' denk je.
De boom uitgraven en verpoten is geen doen. De boom is veel te groot. Pitten in de grond stoppen dan? Dat wordt hem ook niet, weet je uit ervaring. Want die pit bevat de eigenschappen van zowel het stuifmeel van de vaderboom als van de stamper van de moederboom. En de uitkomst is ongewis, ook al zou je zowel de vader- als de moederboom kennen. Als ongehuwde monnik weet je dat nog wel. Zelf kom je immers ook uit een gezin van twintig kinderen en de meesten van jouw zussen en broers lijken niet erg op jou. Gelukkig ken je als monnik een grote truc...
Je onthoudt de plek van de boom en in januari, als al het blad van de boom is, en de boom in winterslaap lijkt te zijn, zul je naar deze plek terugkeren. Maar eerst zoek je in oktober een aantal wilde kleine perenboompjes op. Ze zijn gegroeid uit een pit, of ze komen als opslag op uit de wortels van een grote perenboom. Je vindt 6 solitaire boompjes. Deze zijn opgekomen uit pit. En je vindt 4 jonge boompjes dicht bij een oude perenboom in de kloostertuin. Deze vier boompjes komen van de wortel van de oude boom af. Al deze jonge boompjes plant je op een rijtje in de kloosterfruittuin.
Vijf maanden later, in januari ga je naar de grote perenboom met die lekkere peren. Daar snijd je met een mes een paar eenjarige twijgen van de lekkere perenboom af. Deze twijgen neem je mee naar de kloostertuin. Daar begraaf je de twijgen in het zand, op een enigszins vochtige en donkere plek, met de toppen net boven de grond. Zo zullen ze niet verdrogen, en niet uitlopen. Want de plek is vochtig en koel.
Wanneer in het voorjaar de jonge geplante boompjes beginnen uit te lopen, wacht je even tot half april. Dan haal je de begraven twijgen op, en veeg je het zand eraf. Dan zoek je op een twijg drie mooie opeenvolgende bladknoppen uit. Omdat de twijgen op een donkere en koele plek hebben gelegen zijn deze bladknoppen nog niet uitgelopen. Het stukje twijg met deze drie knoppen ga je gebruiken om op de onderstam te zetten.
Daartoe knip je de top uit de jonge boom. Met een mes splijt je de stam over enkele centimeters lengte verticaal in tweeën. Het stukje twijg met de drie bladknoppen snijdt je van onderen aan twee zijden schuin af. Je plaats deze punt in de zojuist gespleten stam. Met raffia omwikkel je de twee delen zodanig dat ze vast tegen elkaar komen te zitten. Met bewerkte bijenwas smeer je de plek waar de raffia zit helemaal dicht zodat het hout niet kan uitdrogen en regenwater niet in het hout kan dringen. Ook bovenop de twijg met drie bladknoppen smeer je wat bewerkte bijenwas, tegen uitdroging.
Na enkele weken controleer je het twijgje met drie bladknoppen. Tot je vreugde zie je dat de bladknoppen open zijn gegaan en frisgroen de wereld inkijken. Ook op de andere jonge boompjes heb je jonge twijgen met bladknoppen geplaatst. Aan het einde van de zomer zijn op de plek van de drie bladknoppen twee of drie twijgen te zien.
Na vijf jaar zijn de jonge twijgen uitgegroeid tot stammetjes, vol met zijtakken. Aan deze zijtakken bevinden zich in april prachtige bloesems. Nog een paar maanden, en dan zullen hier peren hangen. Het zijn dezelfde peren als de peren van de lekkere boom die je voor het eerst at toen je verdwaald was.
Na tien jaar merk je wat vreemds op. Je hebt nu tien mooie perenboompjes. Ze dragen goed en alle monniken kijken het hele jaar uit naar het moment waarop de peren rijp zijn. Maar er zijn vier bomen die veel harder groeien dan de acht anderen. En twee bomen blijven juist klein. De overige vier bomen groeien middelmatig sterk. De peren aan de twee klein blijvende bomen zijn iets minder groot en zijn iets bruiner van kleur. Aan een van de twee sterk groeiende bomen komen bovenmatig grote peren. Dit is je favoriete boom.
Niet geheel toevallig zijn alle vier de bomen die middelmatig sterk groeien geënt op de onderstammen die afkomstig zijn van de wortel van de oude perenboom in de kloostertuin. Deze onderstammen zijn genetisch aan elkaar gelijk. De vier bomen de heel sterk groeien, zijn allen geënt op een onderstam die uit een pit komen. Net als de twee klein blijvende bomen. Ook die zijn geënt op een onderstam afkomstig uit een pit. Deze zes onderstammen zijn genetisch verschillend van elkaar en hebben daarom elk voor zich een andere invloed op de groei van de peer, en de smaak van de peer.
Welke onderstam geeft grote Eldense Blauwe pruimen?
Eldense Blauwe pruimen hebben de naam klein te zijn. Ten opzichte van de relatief nieuwe soorten als Excalibeur, Valor en Jubileum zijn vrijwel alle oude pruimensoorten klein. Omdat de Eldense Blauwe een oude soort is, moet de grootte van de Eldense Blauwe pruim worden afgemeten aan andere oude pruimensoorten. Van de oude soorten is de Monsieur Hatîf redelijk groot. De Reine Claude d'Oullins kan ook aardig groot zijn, net als de Reine Claude d'Althan. En natuurlijk de Belle de Louvain en ook de Victoria mits deze goed gedund is. De Eldense Blauwe is een slagje kleiner, maar groter dan bijvoorbeeld de overbekende Reine Claude Verte, en vergelijkbaar met de bekende Dubbele Boeren Witte.
Toch lijkt het erop dat de variatie in grootte bij de Eldense Blauwe pruim groter is dan bij andere pruimensoorten. Zo zijn er Eldense Blauwe bomen waaraan de pruimen een gemiddelde diameter hebben van 25 à 28 mm. Uitschieters aan deze bomen zijn pruimen met een diameter van 28 à 30 mm. Wie zo'n boom heeft, heeft pech. Want er zijn ook bomen waaraan de gemiddelde pruimdiameter ligt tussen de 30 à 33 mm, en waarbij de uitschieters een diameter hebben van 36 à 38 mm. In bijzondere gevallen kan de Eldense Blauwe pruim zelfs een diameter hebben van boven de 40 mm.
Smaak, aroma, grootte, tijd van rijping en kleur zijn alle variabel. De afwijkingen worden veroorzaakt door de onderstam, of door mutaties in de Eldense Blauwe zelf. Nu zijn mutaties niet middels DNA onderzoek vast te stellen. Een mutant is alleen visueel aan de vrucht herkenbaar. Maar omdat per boom de vruchten onderling ook weer variëren, is het moeilijk een (kleine) mutatie vast te stellen. De invloed van de onderstam is veel duidelijker waar te nemen. Je hebt alleen wat tijd nodig om proeven te doen....
Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog (1940) werd in de Over-Betuwe, de Neder-Betuwe en de Liemers veelvuldig de Varkenspruim (officiële naam Brussels) gebruikt als onderstam. Oude fruitkwekers stellen nog steeds dat de Varkenspruim de beste onderstam is voor de Eldense Blauwe. De pruimen worden mooi grof, de smaak is uitstekend en karakteristiek met de zure beet, het zoet en het bittertje in de nasmaak. En de bomen blijven vrij klein (4 à 5 meter hoog).
Na de tweede wereldoorlog (vanaf 1945) wordt voor de Eldense Blauwe pruim de Myrobolan onderstam veel gebruikt, met name de Myrobolan B. Dit resulteert in grote bomen, soms wel tot 10 meter hoog en een stamdiameter van ca. 50 cm. Deze bomen kunnen zeer oud worden, tot 90 jaar. Bij de Myrobolan onderstam zijn de eerste 10 jaar de pruimen nog aan de kleine kant. Zeker de eerste jaren zijn de pruimen vaak niet groter dan 28 mm. Na 10 jaar is de pruimgrootte flink toegenomen en zijn pruimen in de maat 33 -36 mm geen uitzondering. De smaak is goed, ook als de pruimen nog klein zijn. De boom is vaak pas uitgegroeid na een periode van 20 à 25 jaar. Wie de tijd heeft en houdt van mooie grote bomen, kan rustig een Myrobolan als onderstam kiezen voor de Eldense Blauwe pruim.
Vanaf de jaren 70 wordt in Nederland de Eldense Blauwe vooral op St. Juliën A geënt, een selectie van de St. Juliën. Deze onderstam geeft kleinere bomen dan de Eldense Blauwe boom geënt op een Myrobolan B (tot 6 m hoog) wat makkelijker is met plukken. De onderstam St. Juliën geeft maar zelden wortelopslag wat makkelijk is met onderhoud en de St. Juliën is ongevoeliger voor de loodglansschimmel dan de Myrobolan. De vruchten van de Eldense Blauwe boom, geënt op een St. Juliën zijn echter anders van smaak en kleur.
De vruchtsmaak en vruchtkleur van de Eldense Blauwe boom geënt op een Varkenspruim en een Myrobolan verschillen onderling maar weinig. De kleur is donker (blauw zwart) en de smaak is karakteristiek. Bij de St. Juliën als onderstam is de smaak de eerste jaren in veel gevallen flauwer en zoeter. De pit zit vast, óók als de pruim eetrijp is. De kleur is paarsblauw en de pruimen zijn relatief klein. Pas wanneer de boom uitgegroeid raakt (na 15 à 20 jaar) verandert de smaak en de grootte. De smaak wordt uitstekend en de grootte loopt op van ca. 28 mm naar 30 à 33 mm gemiddeld. Wie het risico wil lopen om zolang te wachten op die lekkere karakteristieke smaak van de Eldense Blauwe pruim, die kan overwegen een St. Juliën te kiezen als onderstam voor de Eldense Blauwe pruim.
Eldense Blauwe bomen, geënt op Brompton onderstammen, geven in de regel wat grovere Eldense Blauwe pruimen, met een uitstekende smaak en mooie donkere kleur. Mijn vader had zijn Eldense Blauwe pruimenbomen op Brompton onderstam staan. De bomen worden in de regel groter dan de St. Juliën, tot ruim 7 meter hoog.
Zaailingen
Voor de teelt van hoogstammen worden in de regel zaailingen gebruikt door de boomkwekerijen. Zaailingen worden opgekweekt uit pit. Met name van de St. Juliën en van de Myrobolan. Nadeel van deze keuze is dat een pit oneindig veel verschillende eigenschappen kan bergen. Iedere pit draagt andere boom- en vruchteigenschappen in zich mee. Er is daardoor geen enkele zaailing hetzelfde. Dit betekent dat het vooraf nooit exact te voorspellen is hoe groot de pruimenboom wordt op een zaailing onderstam. Gemiddeld worden de bomen erg groot, maar als gevolg van de natuurlijke variatie in pitten, kan er ook een kleine boom ontstaan. Daarom is het veel verstandiger om een selectie van een onderstam te kiezen zoals de Juliën A of de Myrobolan B. Dan zijn de groeieigenschappen vooraf bekend.
Van de oude onderstammen als Varkenspruim en Brompton zijn geen vaste selecties voorhanden met een aanduiding A of B. Maar bij de Varkenspruim en de Brompton maakt men in de praktijk ook geen gebruik van zaailingen. Voor de Varkenspruim werd meestal gebruik gemaakt van wortelopslag van oudere bomen. De Varkenspruim geeft namelijk heel veel wortelopslag. Dit is een van de redenen waarom de Varkenspruim verdwenen is uit het commerciële assortiment.
In vroeger tijden (tot aan 1900) werd de Varkenspruim als keukenpruim gebruikt. De pruim zelf is zeer droog en flauw. Maar de jam is goed.
De Brompton geeft juist heel weinig opslag en wordt daarom veelvuldig gestekt. Brompton is goed te kweken uit pit, maar Brompton zaailingen zijn niet of nauwelijks in omloop. De markt concentreert zich op Brompton stek onderstammen.