Update maart 2023
Als maatschap Eldense Blauwe zijn we al jaren nieuwsgierig naar wortelopslag van zeer oude pruimenbomen. Je hoopt dan iets bijzonders te ontdekken. We hebben heel wat wortelopslag gestoken (altijd met toestemming van de eigenaren) en opgekweekt / geënt. In onze streek, de Over-Betuwe, zijn na WO II veel hoogstammen geplant, die bijna allemaal geënt zijn op Myrobalan zaailingen, of selecties van de Myrobalan. Soms kom je nog een boom tegen die geënt is op een Brompton. Voor WO II werd in onze streek vooral geënt op Varkenspruim, Brompton en op allerlei ‘primitieve pruimen’, beter bekend als de Prunus Insititia. We hebben wat grappige van deze primitieve pruimen gevonden. Dit zijn de leuke verrassingen. We zorgen ervoor dat we deze primitieve pruimen ‘bewaren’ door ze te enten en op te nemen in een collectieboomgaard.
Goede onderstammen vormen het fundament voor kwaliteitsbomen en kwaliteitsfruit.
Gespecialiseerde bedrijven zoeken voortdurend naar de ideale onderstam voor de sector.
Na WO II vindt men vruchtbaarheid van de pruimenboom (dus met een grote oogst tot gevolg) steeds belangrijker worden. Ook tijd wordt kostbaar en dus wil de fruitteler kleinere bomen zodat je met kortere ladders kunt plukken. De vooroorlogse onderstammen Varkenspruim en Gele Kroos raken impopulair. Ze geven te veel “wilde”opslag rondom de bomen, zo wordt op tuinbouwscholen gedoceerd. Dit past niet in de moderne boomgaard van de jaren 50 en 60.
De meeste pruimenbomen die in die naoorlogse jaren volgen groeien uit tot kolossale bomen van 7 tot 9 meter hoog. Als onderstam zijn gebruikt: Myrobolan (B), Brompton, en of Ackermann. Deze bomen geven minder of geheel geen ‘wilde’ opslag. Maar ideaal is het niet. Het plukken kost te veel tijd. De meeste fruitkwekers kiezen daarom vanaf de jaren 70 (20e eeuw) voor pruimenbomen die geënt zijn op de Franse St. Juliën A onderstam. Daarmee verkrijg je een relatief kleine pruimenboom (tot 5-6 meter) die flink vruchtbaar is. De St. Juliën A onderstam heeft bovendien een dusdanige hormoonhuishouding dat dit na enting leidt tot een gezonde en goed vruchtdragende pruimenboom. Van ‘wilde’ opslag is geen sprake.
De focus blijft in de 20e eeuw liggen op het kweken van nog kleinere pruimenbomen. Fruitkwekers vinden 5 tot 6 meter te hoog. Een lager blijvende boom – 3 tot 4 meter hoog – wordt verkregen door te enten op zeer zwak groeiende onderstammen. Het veel voorkomende nadeel hiervan is dat de pruimen vaak erg klein blijven. Zoals gebeurde in de jaren 60 op de Britse onderstam Pixy : een kleine boom volgt na enten, maar ook de pruimen zijn erg klein. Te klein voor de commercie. De Pixy breekt niet door.
Het grote voordeel van enten op onderstammen als Pixy is dat na het enten een pruimenboom ontstaat die niet veel hoger wordt dan 3½ meter. Ideaal voor fruitkwekers om snel zonder ladders te kunnen oogsten. Rond 2000 is er een doorbraak met de Russische VVA-1 (Krymsk-1). Vanaf 2002 worden in Nederland bomen aangeplant die hierop zijn geënt. Het enten op deze onderstam geeft vruchtbare bomen die niet groot worden (3-3½ meter) en toch grote vruchten levert. Groter zelfs dan wanneer geënt op de St. Juliën A.
Pruimenbomen zijn – vooral als de groei zwak is – vaak gevoelig voor ziekten. Bekende ziekten zijn Loodglans (schimmel), Sharka (virus) en Pseudomonas Mors Prunorum (bacterie, zie foto). De VVA-1 kan daar ook last van hebben. Daarom vragen deze zwakgroeiende bomen om een zeer goede verzorging. Pruimenbomen geënt op VVA-1 kunnen met name gevoelig zijn voor Pseudomonas. Dit is gebleken toen de sector rond 2006/2007 zeer massaal pruimenboomgaarden aanplantte waarbij de VVA-1 was gebruikt als onderstam. Wetenschappers gingen volop aan de slag om de uitval te onderzoeken. Maar logica werd niet gevonden. Bij bepaalde boomgaarden gingen het fout: grote uitval. Bij andere boomgaarden ging het goed.
De sector zoekt met steun van wetenschappers bij voortduring naar een zwakgroeiende onderstam voor pruimen die ‘van nature’ bijdraagt aan een hoge weerstand tegen ziekten. Vanuit Nederland is de sector gekomen met een Sleedoorn, de S766. Deze is geselecteerd uit een groep van 1000 wilde Sleedoorns, geselecteerd in 1987. Na enten met Opal werden in 1991 de 113 beste uitziende bomen geselecteerd om mee door te experimenteren. In 2000 werden met 17 ‘winnaars’ in Randwijk verdere proeven gedaan. In 2012 werd de uiteindelijke winnaar, de S-766 – gepresenteerd. Deze onderstam geeft na enten een vruchtbare, zwakgroeiende pruimenboom met grote vruchten, groter dan wanneer geënt op de VVA-1. De hoop was dat de S766 met name een hoge natuurlijke weerstand zou hebben tegen de bacterie Pseudomonas. Uit praktijkproeven met Eldense blauwe pruimen blijkt dit vooralsnog niet.
Ambitie maatschap Eldense Blauwe
Voor WOII was de sector ongeorganiseerd. Men gebruikte destijds allerhande onderstammen, gebaseerd op generaties lange ervaringen. Mogelijk zitten er vergeten onderstammen tussen die met de behoeften van nu weer interessant zijn. Maatschap Eldense Blauwe heeft zo de Varkenspruim gevonden en beschikbaar gesteld voor professionele vermeerdering en verdere kruising.
Maatschap Eldense Blauwe gaat voor het terugkweken van een grote collectie oude onderstammen die dient als genenbank.