Men zegt dat de pit dient ter voortplanting. Dat is zonder meer waar. Toch is het vreemd dat er dan bij mij in de boomgaard maar zo weinig pitten ontkiemen. Want jaarlijks blijven er honderden pitten achter in het gras. En komt er een boompje op, dan is dat vrijwel altijd wortelopslag. Maar mocht er een boompje uit de pit komen, wat is het dan voor iets?

Het meest voor de hand liggende antwoord is dat uit de pit van een Eldense Blauwe pruim een Eldense Blauwe boom komt. Dat is dus per definitie niet zo. Al kan er wel een pruimenboom uitkomen die ontzettend veel gelijkenis vertoont met de Eldense Blauwe pruimenboom. Wanneer uit de pit van een pruimenboom een boom komt die identiek is aan de moederboom, dan zegt men dat de pit zaadvast is. Vrijwel alle pruimensoorten zijn niet zaadvast. De Eldense Blauwe ook niet.

Er zijn in de natuur  altijd uitzonderingen. Bij de pruim is dat de Enkele Boeren Witte. Deze schijnt zaadvast te zijn. Wie een kopie van deze pruimenboom wilt verkrijgen, kan dus een pit in de grond stoppen. Voor alle andere soorten pruimenbomen geldt dat je voor een kopie van de moederboom zal moeten afleggen, of zal moeten enten of zal moeten oculeren. Ga je een tak van een bestaande boom afleggen, dan wordt de tak naar de grond gebogen en daar verankerd. Met wat geduld gaat het takgedeelte in de grond wortels vormen. Op dat moment kan de tak los geknipt worden van de moederboom en op eigen wortels verder groeien. Dit jonge boompje staat dan 'op eigen wortel'. Afleggen als vermeerderingsmethode voor volwassen bomen wordt eigenlijk zelden toegepast. Afleggen gebeurt nog wel relatief veel bij de onderstammenkwekers.

Een pit bestaat uit een kern, het eigenlijke zaadje waaruit een boompje kan groeien. Om dit zaadje zit een harde beschermlaag. Formeel heet dit het endocarp. Daarom heen bevindt zich het vruchtvlees (mesocarp). En om het vruchtvlees bevindt zich het vel (exocarp). De drie carpen samen heten het pericarp. Bij de pruim is de harde beschermlaag opgebouwd uit 2 delen. Je kunt ze met een mesje splitsen. Dan zie je van binnen het zaad. Wie jam maakt en de pit in de Eldense Blauwe pruim aanwezig laat, krijgt een jam met een amandelachtige smaak. Die wordt veroorzaakt door het zaadje.

Het fascinerende aan sommige pruimen is dat ze al eeuwen lang ongewijzigd voorkomen. Zoals de Reine Claude Verte, of de Prune de Catalogne. Hun geschiedenis gaat ten minste terug tot 15 of 1600. Al die jaren zijn ze vermeerderd door enten of oculeren. Er komen overigens tal van varianten voor bij de Reine Claudes. Deze zijn vaak ontstaan uit een pit, van bijvoorbeeld de Reine Claude Verte. Men duidt een dergelijke nieuwe variant aan met de term zaailing.

Vaak zijn zaailingen in de vrije natuur aangetroffen, en vervolgens via enting vermeerderd. Zo stelt men de gevonden unieke boom met de bijzondere vruchten veilig. Het enten gebeurt door een eenjarig takje van de unieke boom te plaatsen op een wild boompje, zodanig dat beiden met elkaar vergroeien. Vaak wordt geënt net boven het maaiveld. Het wilde boompje zorgt feitelijk voor het wortelgestel. Het zichtbare en vruchtdragende deel van de boom is ontstaan vanuit het eenjarige takje.

Bekend is dat vanaf 1800 veelvuldig bewust pitten werden verzameld om uit te poten, te 'zaaien'. Vaak waren de initiators gepensioneerde militairen die een stukje land kochten en daarop pitten lieten zaaien door de tuinman. Omdat de pitten niet zaadvast zijn, ontstaan er allerlei verschillende boompjes. De meeste boompjes vertonen 'gebreken'. Ze lijken op hun opa's of oma's, die door gingen voor 'wilden'. Dat is het mooie van de natuur: soms ontstaan er nakomelingen met bijzondere eigenschappen. Dit kunnen zijn: grote vruchtbaarheid (de boom geeft heel veel pruimen), grote vruchten, heerlijke vruchten, heerlijk aroma, mooie kleur etc. Men kan de boom die deze fraaie vruchten levert uiteraard eeuwenlang enten. Maar dat neemt niet weg dat de opa en/of oma van deze unieke en gewaardeerde boom ordinaire wildelingen zijn.

Net zoals het bij mensen het geval is, zijn nakomelingen altijd verschillend van elkaar. De gepensioneerde oud militair die 1000 pruimenpitten in de grond laat stoppen door zijn tuinman, in de hoop iets geweldigs terug te krijgen, kan dus teleurgesteld worden. Uit Amerikaans onderzoek is het getal van ongeveer anderhalf promille te voorschijn gekomen. Dit is het percentage dat goede vruchten levert. De rest van de boompjes levert onbevredigende vruchten op. Wie zich wel eens verdiept heeft in oude perenrassen weet dat er ontzettend veel perensoorten bekend zijn. Iets van 1500. Wie hoopvol een dergelijk oude soort in zijn boomgaard plant, loopt een behoorlijke kans dat hij getrakteerd wordt op of onooglijke peertjes, of peertjes die van meligheid van de boom vallen, of peren waar je je tanden op breekt. Maar los hiervan, het is een geweldige gewaarwording om al die verscheidenheid te mogen zien en te mogen proeven.

Wil je überhaupt een pruim met pit kunnen oogsten, dan zal de boom eerst in bloei moeten komen. Sommige pruimenbomensoorten zijn zelffertiel. Dit betekent dat de boom met zijn eigen stuifmeel zijn eigen bloemen kan bestuiven. Een dergelijke boom noemt men een zelfbestuiver. Het merendeel van de pruimenbomen heeft een andere soort naast zich nodig, om tot een goede bestuiving te komen. Zonder bestuiving, geen vruchtzetting. De Eldense Blauwe is in principe zelfbestuivend. Toch heb je over het algemeen een grotere oogst als er een goede bestuiver in de buurt staat. Er vindt dan een kruisbestuiving plaats. Van oudsher zijn de Reine Claude d'Ouillins en de Monsieur Hâtif goede bestuivers. In veel boomgaarden worden Victoriapruimen aangeplant als bestuivers. De Victoriapruim is voor de meeste gangbare pruimensoorten een goede bestuiver. Wordt een bloem niet bestoven dan zal de bloem uiteindelijk op de grond vallen; er vormt zich geen vruchtje (mini pruimpje). Fruittelers spreken bij de vorming van mini pruimpjes van vruchtzetting.

Als gevolg van kruisbestuiving worden eigenschappen van de moederboom vermengd met de eigenschappen van de vaderboom. Dit levert een enorme verscheidenheid aan genetische combinaties op. Ga maar na: bij een gezin bestaande uit vader, moeder en 15 kinderen (zoals honderd jaar geleden nog wel eens voorkwam!) zijn alle 15 kinderen verschillend. Heb je nu een pruimenboom, met daarom heen meerdere bestuivers van verschillende soorten, dan is de genetische variatie in samenstelling van de pitten enorm. Een Eldense Blauwe pruim weegt voor het gemak 25 gram. Dan gaan er 40 in een kilo. Stel aan een forse boom komt 50 kilo pruimen, dan praat je over 2000 pitten. Al deze pitten zullen onderling verschillen van elkaar.

De Eldense Blauwe pruimenboom is gekweekt door Thomas Rivers uit Groot Brittannië, uit een pit van het Franse pruimenras Précoce de Tour. Thomas noemde deze nieuwe pruim de Early Rivers'. Uit zijn experiment met de Franse pitten wist hij nog een goede nieuwe pruimenboom te selecteren. Deze noemde hij de Early Favorite. In Zweden bij het Statens Trädgardsförksökinstituetet in Alnarp heeft men rond 1920 heel bewust deze Early Favourit bestoven met stuifmeel van de Reine Claude d'Oullins. Het resultaat is een pruim die de laatste decennia bijzonder populair is in Nederland: de Opal. Deze pruim werd in 1925 gepresenteerd.

Wie over veel vrije tijd beschikt, kan overwegen zich te verdiepen in de vorm van pitten. Iedere pruimensoort is - bij voldoende studie - te herkennen aan de vorm van de pit. Er zijn veel studies naar verricht. De grootte van de pit is niet doorslaggevend. Het gaat om de vorm. De pitgrootte van de Eldense Blauwe pruim hangt samen met de grootte van de pruim. Specialisten letten op een specifieke vorm die kenmerkend is voor een bepaalde pruimensoort. Daarmee kunnen zij bijvoorbeeld onderzoek doen naar het eetgedrag van onze voorouders. Zo zijn in het noorden van Nederland een aantal van de oude beerputten in steden onderzocht op de aanwezigheid van pruimenpitten. De beerputten geven een beeld van het gegeten voedsel, vanaf 1500. De specialist kan dan zeggen welke vruchten werden gegeten. Pruimen werden regelmatig gegeten. Met wat geluk kan de specialist ook nog vaststellen om welke pruimensoort het gaat!

De term pit bij een pruim is feitelijk niet correct. Het omhulsel van het zaadje (endocarp) is steenhard. Het is daarom logischer om van een steen te spreken. Pruimen behoren daarom tot de steenvruchten. Met sommige pruimenpitten moet je voorzichtig zijn. Ook bij de Eldense Blauwe pruim zijn de uiteinden van de pit erg puntig en scherp. Wie jam maakt van Eldense Blauwe pruimen met pit moet daarom wel even opletten bij het consumeren van de jam. Ook als er bij het likeur maken gekozen wordt om de Eldense Blauwe pruim in de alcohol te laten, moet enige voorzichtigheid in acht nemen. De punt van de pit in je gehemelte is geen pretje.

Rond 1800 worstelt Europa met zieke pruimenbomen. Men zoekt verklaringen. Met de geringe wetenschappelijke kennis die men in huis had, valt dat niet mee. Een theorie die lang stand heeft gehouden, was de verouderingstheorie. Deze houdt in dat bij enten de ziekten van de oude moederboom via het eenjarige takje meegenomen worden naar de nieuwe boom. Zo ontstaat een soort van degeneratie van de soort, aldus de aanhangers van de theorie. Tal van West-Europeanen hebben onderzoek verricht naar de houdbaarheid van deze theorie. De oplossing om de ziekteoverdracht bij enten tegen te gaan, is door bomen te vermeerderen met pitten. Met overtuiging stellen de aanhangers van de verouderingstheorie dat bij vermeerdering via pit juist sterkere bomen ontstaan. In plaats van zwakkere zoals bij enten het geval is.

De bekende notaris Van den Ham is een van de aanhangers van de verouderingstheorie. Hij stimuleert via zijn in 1873 opgerichte Lunterse Tuinbouwvereniging en een prijsvraag de lokale boeren om nieuwe sterke rassen te kweken vanuit pit. Zelf doet de notaris ook mee aan de prijsvraag. Speciaal voor dit doel vraagt hij vrienden en familieleden die bij hem komen eten, om de pitten van gegeten vruchten niet weg te gooien maar te bewaren. De notaris gaat met de mooiste pitten aan de slag. In 1890 lukt het hem om een fraaie appelboom te kweken uit de pit van waarschijnlijk de Princesse Noble. Bij de finale van de fruittentoonstelling in 1899 blijkt dit de winnende appel. De appel is nog steeds populair en staat bekend als de Notarisappel.

Professor Sprenger die een autoriteit is op gebied van fruitteelt, twijfelt sterk aan de verouderingstheorie. Uitvoerig beredeneert hij in zijn boeken (tussen 1912 en 1936) dat de theorie niet kan kloppen. Zijn sterkste argument is dat bomen gekweekt uit pit, en zogenaamd sterker, net als geënte fruitbomen gaan kwijnen wanneer ze op slechte grond staan, slecht verzorgd worden en belaagd worden door allerlei schadelijke insecten. Professor Sprenger pleit daarom voor geënte bomen die geteeld worden op goede grond, met goede verzorging en met bestrijding van insecten en ziekten. In de huidige tijd worden fruitbomen geteeld volgens de opvattingen van professor Sprenger.

Uit divers modern wetenschappelijk onderzoek blijkt dat pruimen 32 ziekten kunnen krijgen. Via de pit kunnen slechts 2 ziekten overgaan op de jonge boom die uit de pit voortkomt. Via enting kunnen 30 ziekten overgaan. Hieruit blijkt overduidelijk dat de verouderingstheorie in de kern volledig juist is. Professor Sprenger heeft echter ook gelijk. Onze fruitbomen zijn en blijven kwetsbaar voor ziekten. Zeker als ze op slechte grond staan, slecht verzorgd worden en wanneer schadelijke insecten niet bestreden worden. Vreemd is dit natuurlijk niet. Onze fruitbomen zijn geselecteerd op hun vrucht en niet op hun natuurlijke weerstand tegen ziekten. Daarnaast blijkt dat we veel van onze fruitsoorten eeuwenlang in stand houden door middel van enting. Gezien vanuit cultuurhistorie is dat een enorme rijkdom. Vanuit de evolutietheorie die uitgaat van kruisbestuiving en survival of the fittest, is het een enorme verarming.

De Eldense Blauwe pruim is voortgekomen uit een pit van de Franse pruim Précoce de Tours. Met dank aan Thomas Rivers, die de pruim Early Rivers doopte. Thomas had zijn oog op de Précoce de Tours laten vallen omdat deze pruim heel vroeg rijp is. Om precies dezelfde reden zijn veredelaars gaan kruisen met de Eldense Blauwe pruim en zijn broertje, de Early Favorite. Uit de pitten van deze kruisingen heeft men selecties gemaakt. Bekende pruimsoorten als de Opal, de Czar, de Herman en de Sanctus Hubertus zijn allemaal op deze manier tot stand gekomen. Wie zich verdiept in de soorten, komt tot de conclusie dat redelijk wat pruimensoorten familie van elkaar zijn.

De firma die de Rivers Early naar Nederland haalde, firma Booy en Crans gevestigd te Elden, heeft ook geëxperimenteerd met pitten. In 1888 boden zij een nieuwe kers aan: de Antoinette. De nieuwe kers blijkt vernoemd te zijn naar de vrouw van Abraham Booy, Antoinette Lakerveld. Helaas is deze kers niet bewaard gebleven. Behalve de kers Antoinette boden Booy en Crans ook de Eldense Bellefleur aan. Hieruit blijkt dat zij uit de pitten van de Bellefleur appel zaailingen hadden gekweekt. Verder is bekend dat Booy en Crans de nodige nieuwe rassen te koop aanboden die gekweekt waren door Luntersche Tuinbouwvereniging, ver voordat de finale van de prijsvraag (1899) had plaats gevonden.